Tim bevindt zich op dit moment op een ontwikkelingsniveau, dat ik me later vast met een glimlach zal herinneren – als het allemaal achter de rug is. Laten we het de ‘puppyfase’ noemen, dit onderdeel van het lang durende proces van de taalverwerving dat schijnbaar bij ieder kind waar te nemen is. Iedere Berlijnse rapper is een estheet vergeleken met mijn zoon.
’s Ochtends, als Tim over mijn benen bij mij in bed kruipt, roept hij vrolijk: “Halloooo poepkont.” Maar ik ben geen poepkont, ik ben een vader. En dat vertel ik hem ook. Onnodig te zeggen, dat hij ook voor zijn moeder een bijzondere nieuw woord paraat heeft… De meeste van zijn nieuwe woorden hebben te maken met lichaamsopeningen en uitwerpselen. Dat is niet zo leuk.
Waarom kan hij niet koosnaampjes bedenken, die je graag hoort? Waarom ben ik niet gewoon een “bloemenpapa”? Dat is normaal, zegt de peuterspeelzaalleidster, toen ik haar er over aansprak. Dat is me om het even, en dus besloot ik de handelwijze van mijn zoon moedig tegen te werken en indien nodig straffen voor schuttingwoorden uit te delen.
Helaas ontbreekt het mij echter aan autoriteit. In straffen uitdelen ben ik niet bijzonder goed. Afgezien daarvan heeft een psychologe mij eens uitgelegd dat kleine kinderen überhaupt niets met straffen aan kunnen. Het levert niets op, en het naleven van de sancties is voor ouders moeilijker dan voor de kinderen, vooral als het om een verbod op televisiekijken gaat. Moet je dat bijvoorbeeld op zondagochtend om acht uur naleven? Nee? Voilá. Ik nam mij daarom voor, met inzicht te handelen.